Huisbezoek

Op de website Staat Geschreven vond ik onderstaand artikel van de hand van Hettie Clements. Het gaat over het in bevindelijk gereformeerde kringen bestaande fenomeen huisbezoek. Hierbij komen op periodieke tijden twee leden van de kerkenraad van een gemeente bij de gemeenteleden thuis op bezoek om de ‘geestelijke staat’ van de mensen te onderzoeken. Anders gezegd: hoe het geloofsleven zich ontwikkelt, of de mensen door de prediking in de kerk Jezus leren kennen en liefhebben.

Zo’n huisbezoek verloopt vaak moeizaam, zoals uit het artikel blijkt. Voor mij als kind van de Bible Belt een zeer herkenbaar verhaal en een reden om het over te nemen op mijn eigen blog.
Wel jammer dat Hettie Clements vooral het negatieve aspect beklemtoont en geen aandacht heeft voor de andere kant – de zielzorg van de ouderlingen, de inspanning die zij zich moeten getroosten om elke week weer op een gezette tijd op bezoek te gaan bij de mensen van hun kerk.

9106136098_1dd6a7f0f0_k

Met een ingebeelde hemel naar de hel

Elk jaar kwam het er een keer van. Geen moment om naar uit te kijken. Maar je was verplicht om er, in ieder geval voor een poosje, bij te zitten. Wat wel een positieve bijkomstigheid had. Je kreeg de volgende dag een briefje mee naar school. Dat je het huiswerk voor die dag niet had kunnen maken. Omdat er huisbezoek was geweest.

Huiszoeking, noemde je het gekscherend. Waarbij de radio in de kast verstopt werd. Omdat je ouders wel voorzagen dat er wezenlijker dingen waren om het over te hebben. De deurbel ging. Ze waren met z’n tweeën. In een zwart pak en een hoed op. De ouderling voldeed met een plechtig ‘goedenavond’ en de diaken, die een goede vriend van de familie was, sprak de ouders ineens met ‘meneer’ en ‘mevrouw’ aan. En hij knikte er ernstig bij.

Kruimeltje

Moeder zorgde voor de koffie, met een bescheiden koekje erbij. Vader beantwoordde wat vragen over zijn werk. Ondertussen zat je stil op de bank en knikte verlegen op de vraag of het goed ging op school. Maar je wist dat ze hier niet voor kwamen. Om te praten over koetjes en kalfjes. En toen, zo net na de koffie, kuchte de ouderling en zei met zachte doch aanmatigende stem, zodat je wel moest luisteren: ‘Jullie weten wel waarom we hier zijn.’ Vader en moeder knikten en jij hield je hoofd omlaag. Net als je andere broers en zussen. ‘Hoe staat het er geestelijk voor?’

Het bleef stil in de kamer. En vader sprak zacht: ‘Het is moeilijk hè, je voelt er vaak zo weinig van.’ ‘Zeg dat wel’, stemde de ouderling in en de diaken knikte meewarig. ‘Maar mag je er nou wel eens een kruimeltje van proeven? Word je wel eens aan je doodsstaat ontdekt?’ Vader zuchtte. En de ouderling keek naar ons. ‘En jullie, kinderen? Weten jullie iets af van dat kleine nachthutje in de komkommerhof?’ Je haalde je schouders op. ‘Bid er maar veel om hoor!’

Juichende christendom

En hij richtte zich tot je broers. ‘Ik zie jullie zo weinig meer in de kerk?’ De één haalde zijn schouders op. ‘Ik heb er weinig meer te zoeken.’ ‘Dat je er nog eens aan ontdekt mocht worden, jong.’ Hij keek naar de andere broer. ‘Klopt’, zei de andere broer, ‘ik heb belijdenis gedaan in een andere kerk.’ De gebroeders fronsten hun wenkbrauwen. ‘Zo? En welke kerk mag dat dan wel zijn?’ De broer noemde het kerkverband. ‘Maar jongen!’ zei de ouderling met een uithaal. ‘Je bedriegt jezelf voor de eeuwigheid! Behoor jij nu ook tot het juichende christendom?’

Nu was het de beurt van de broer om zijn wenkbrauwen te fronsen. De ouderling ging verder. ‘Daar gaat het alleen maar over Jezus, en dat je Hem aan moet nemen. Maar het moet je gegeven worden, hoor jongen! Anders heb je alleen maar een gestolen Jezus, een Jezus van vijf letters. En dan? Dan sta je voor de hemelpoort en zul je die diep bedroevende woorden horen “Ik heb u niet gekend”. En dan is het te laat m’n jongen, voor eeuwig te laat! Je broer, die kan tenminste nog eerlijk bekeerd worden. Maar jij, als je meegaat in alle wind van leer, dan ga je met een ingebeelde hemel naar de hel. “Wie staat, ziet toe dat hij niet valle”. ’

Alles wegnemen

Met een felle knik onderstreepte de ouderling zijn woorden. En de broer keek hem alleen maar verbijsterd aan. ‘Knoop het maar in je oren, hoor kinderen! Bid er maar veel om dat je aan je schuld ontdekt mag worden! En dat jullie er nog maar eens achter mogen komen dat je dat ten diepste helemaal niet wilt. Want “er is geen mens die God zoekt”. Pas als je aan jezelf ontdekt bent, en mag komen te zien hoe slecht je als mensenkind bent, pas dan geeft God misschien in Zijn wonderbare heiligheid een kruimeltje genade voor de hondekens die onder de tafel bedelen om een stukje van dat kostbare brood. En dan ben je er nog niet hoor! Want het is alleen maar genade “en dat niet uit u, het is Gods gave”. Als je dan mag komen in te zien, hoe zwart dat zondige hart is, is er hier op aarde helemaal geen aanleiding tot juichen. Ellende, verlossing en dankbaarheid. Maar de ellende komt eerst.’

Terwijl de ouderling nog een tijdje doorpraatte, dwaalden je gedachten af. Je zag moeder een traan wegvegen. Vader keek ernstig naar de beide mannen. De éne broer keek verveeld, de andere was zichtbaar geërgerd. En het kleine zusje zat maar te draaien op haar stoel. De opluchting was voelbaar toen de ouderling eindelijk stopte en aan de diaken vroeg of hij nog een stukje wilde voorlezen. De diaken knikte en sloeg zijn bijbel open. Zijn stem klonk heel anders dan als hij normaal praatte. Veel slepender en heel eentonig. En na het stukje bad hij, met dezelfde stem. Hij vroeg of het al hetgeen er gesproken was gezegend mocht worden en ‘wilt u alles wegnemen wat niet van U was’. Hij zei ‘amen’ en ze stonden op. Ze gaven iedereen een hand en toen waren ze weer weg.

Wekker

De radio kon de kast weer uit en moeder gaf een tik op je achterwerk. ‘Hup, naar bed jij. Je moet morgen weer naar school.’ ‘Ja’, dacht je, ‘dat is nu weer zoiets waar je niet naar uitkijkt en ook niet onderuit kunt. Een stukje van de ellende is mij in ieder geval niet onbekend.’ En zo voelde het precies, als na een onrustige nacht, veel te vroeg, je wekker ging.